Boete Meststoffenwet door gebrek aan toezicht aanwenden mest

Het verbod om meststoffen in de bodem te brengen geldt niet alleen voor het feitelijk handelen door de agrariër zelf. Het geldt ook ingeval agrariërs derden mest op hun grond laten aanbrengen.

Situatie

De twee broers G (agrariërs) hebben bij intermediair F mest besteld. Deze mest is geleverd en ook geregistreerd bij (toen) Dienst Regelingen. F heeft tevens 31 vrachten niet geregistreerde mest laten uitrijden op 2 ha grond van de broers G. Dienst Regelingen legt broers G een bestuurlijke boete op, omdat zij op de betreffende grond de wettelijke gebruiksnormen voor meststoffen hebben overtreden. De broers G verweren zich. Zij voeren aan dat zij niets van deze aanvoer van mest wisten. De grond ligt op 20 km afstand van hun huiskavel. De broers G hadden daar dus niet direct zicht op. Zij menen dat zij slachtoffer zijn geworden van de criminele praktijken van F. Indien vast zou staan dat meststoffen op hun grond zijn gebracht, zijn zij niet aan te merken als overtreder. Zij hebben de meststoffen niet zelf op of in de bodem gebracht. De broers G hebben geen bemoeienis gehad met de uitbetaling van de loonwerkers. Zij hebben geen vergoeding ontvangen voor de illegaal uitgereden mest en zij hebben geen economisch voordeel behaald.

Oordeel rechter

Het College van beroep voor het bedrijfsleven (CBb) is de hoogste rechter in mestzaken. Dit geeft de broers ongelijk. Uit het systeem van de Meststoffenwet en de wetsgeschiedenis blijkt dat het systeem van normstelling uitgaat van een algeheel verbod op het op of in de bodem brengen van meststoffen. De agrariër, die meststoffen heeft gebruikt, kan slechts ontkomen aan dit verbod als aan de voorwaarde voor opheffing van het verbod is voldaan. De bewijslast voor naleving van de gebruiksnormen ligt dus primair bij degene die de meststoffen op of in de bodem brengt of laat brengen. Het CBb oordeelt dat de staatssecretaris voldoende bewijs heeft geleverd dat op het erf van G drie vrachten mest zijn gelost. Nu de broers G niet aannemelijk hebben gemaakt, door hun mestboekhouding of anderszins, dat de mest is afgevoerd, dan wel is opgeslagen, is de staatssecretaris er terecht van uit gegaan dat de mest op of in de bodem is gebracht van de tot het bedrijf van de broers G behorende landbouwgrond. Ook voor de overige vrachtwagens staat volgens het CBb voldoende vast dat de mest op de landbouwgrond van de broers G is uitgereden.

Het CBb merkt de broers G aan als overtreder. In de wetsgeschiedenis bij de Meststoffenwet is het verbod op het op of in de bodem brengen van meststoffen toegelicht. Daar staat:

“De omschrijving van de gedraging moet in de ruimste betekenis worden begrepen. Zij omvat elk handelen of nalaten waardoor meststoffen op of in de bodem belanden (…). Niet alleen degene die door zijn fysieke handelingen de bestanddelen van het delict vervult, maar ook de functionele dader (dus iemand die het aanbrengen van mest toelaat – JK) kan voor overtreding van het verbod strafrechtelijk of bestuursrechtelijk aansprakelijk worden gehouden (…). De functioneel dader is degene in wiens machtssfeer de fysieke handelingen liggen, waardoor de overtreding is begaan en die voorts in de handelingen heeft aanvaard of in het algemeen placht te aanvaarden.”

Het CBb is van oordeel dat broers G, in het licht van deze toelichting, als functioneel dader kunnen worden aangemerkt. Het aanvoeren van de mest kan hen, gelet op de hoeveelheid, de frequentie en het seizoen, niet zijn ontgaan. De broers G hebben bovendien bevestigd – in dezelfde periode – zelf vrachten mest te hebben besteld bij F en mest te hebben laten uitrijden. Van appellanten had mogen worden verwacht dat zij, toen zij het bemesten aan F overlieten, precieze op schrift gestelde afspraken met F zouden hebben gemaakt en op de naleving daarvan toezicht zouden houden. De broers G hebben onvoldoende toezichtmaatregelen genomen om overtreding van de gebruiksnormen te voorkomen. Zij waren niet aanwezig bij het lossen van de mest en hebben dit toezicht ook niet door een ander voor hen laten doen. Dat de betreffende percelen op 20 km van hun huiskavel liggen, maakt niet dat dit niet van hen kon worden verlangd, nu zij zeggenschap over deze percelen hadden. Onder deze omstandigheden is het CBb van oordeel dat de broers G terecht als overtreder van de gebruiksnorm voor meststoffen zijn aangemerkt.

Tip

Wees alert op fraudegevoelige activiteiten. Houd daarbij zelf voldoende toezicht, of laat dat doen door een betrouwbaar persoon.

CBb 6 juli 2015, AB2015/299

Jacoline Kroon

Auteur: Jacoline Kroon

mr ir J.M.M. (Jacoline) Kroon

E: jkroon@aens.nl

T: 085 – 48 77 406