Eerste rechterlijke oordelen over de Wet Werk en Zekerheid

Met ingang van 1 januari 2015 is een aantal bepalingen van de Wet Werk en Zekerheid in werking getreden. Een onderdeel daarvan is de zogenaamde aanzegplicht bij contracten voor bepaalde tijd. De eerste uitspraken over dit onderwerp zijn op 13 mei 2015 gewezen door een kantonrechter uit Den Haag en uit Leeuwarden. Deze uitspraken luiden het begin in van een nieuw tijdperk arbeidsrechtspraak.

Aanzegplicht en aanzegboete

Werkgevers die werknemers met een contract voor bepaalde tijd in dienst hebben (zes maanden of langer) moeten nu uiterlijk een maand voor de einddatum van het contract aangeven of zij het contract willen verlengen. Als dit niet of niet tijdig gebeurt, dan is de werkgever een vergoeding verschuldigd aan de werknemer. Deze is gelijk aan (pro rata) een maandsalaris. Twee rechtbanken hebben op 13 mei 2015 geoordeeld over de al dan niet juiste toepassing van de aanzegplicht. In beide procedures stelden de werknemers dat de werkgever niet aan deze aanzegverplichting had voldaan. De werknemers vorderden de vergoeding (aanzegboete).

Proces technisch aspect

In beide zaken kwam eerst een proces technisch aspect aan de orde. Beide zaken waren namelijk begonnen met een verzoekschrift. In artikel 7:686a lid 2 BW (nieuw) is ook bepaald dat gedingen over vergoedingen als de bovenstaande worden ingeleid met een verzoekschrift. “Probleem” is echter dat dit artikel nog niet in werking is getreden. Artikel 7:686a BW treedt pas op 1 juli 2015 in werking. Strikt genomen hadden de procedures dan ook ingeleid moeten worden met een dagvaarding. Beide kantonrechters lossen dit praktisch op en geven toepassing aan artikel 69 Wetboek van Rechtsvordering. De procedures werden voortgezet conform de regels van een dagvaardingsprocedure.

Door deze uitspraken is in ieder geval duidelijk geworden dat tot 1 juli 2015 procedures over de schending van de aanzegplicht via een dagvaardingsprocedure moeten gaan. Voor procedures aangevangen na 1 juli 2015 geldt dat deze wel via een verzoekschriftprocedure moeten gaan.

Kantonrechter Den Haag

Bij de rechtbank Den Haag ging het om het volgende. Een werknemer had een arbeidsovereenkomst voor de periode van 29 juni 2014 tot en met 31 januari 2015. In de arbeidsovereenkomst was opgenomen dat de overeenkomst derhalve van rechtswege eindigde op 1 februari 2015. De werkgever had in deze de werknemer niet een maand voordat de duur van het contract afliep geïnformeerd over beëindiging van het dienstverband. De werknemer vorderde bij de rechtbank betaling van de boete op grond van artikel 7:668 BW.

Voor artikel 7:668 BW gold overgangsrecht. Volgens dit overgangsrecht was dit artikel niet van toepassing op arbeidsovereenkomsten, die binnen een maand na de inwerkingtreding van dit wetsartikel eindigden. De rechter overweegt hierover dat de aanzegverplichting dus pas geldt voor arbeidsovereenkomsten die eindigen op of na 1 februari 2015. Volgens de rechter moet dat zo uitgelegd worden dat de aanzegverplichting geldt wanneer de laatste werkdag is gelegen op of na 1 februari 2015. Dit lijkt mij ook een juiste uitleg. In deze zaak was de laatste werkdag 31 januari 2015, zodat de aanzegverplichting nog niet gold. De rechtbank wees de vordering van de werknemer dan ook af.

Kantonrechter Leeuwarden

In deze situatie was sprake van een arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar, welke eindigde op 28 februari 2015. Onbetwist was dat de werkgever de werknemer in het geheel niet had geïnformeerd over beëindiging van het dienstverband. Verder stond vast dat de werknemer de vordering tot betaling van de vergoeding, zoals de wet ook vereist, binnen twee maanden na de einddatum van het contract had ingesteld. Een en een is twee en de vordering van de werknemer werd dan ook toegewezen.

Werkgevers opgelet

Werkgevers, informeer uw werknemers tijdig over het al dan niet voortzetten van contracten voor bepaalde tijd en voorkom zo (nodeloze) kosten!

Auteur: AenS Advocaten

T: 085 – 48 77 400
E: info@aens.nl