Jurisprudentie onteigeningsrecht (juni 2018)

In dit met enige regelmaat verschijnende overzicht wordt onteigeningsrecht uit de voorgaande periode behandeld. Naast onteigeningsrecht passeren ook aanverwante onderwerpen, zoals planschade, landinrichting en de Belemmeringenwet privaatrecht de revue.

1. Planschade: geen voorzienbaarheid bij niet-onherroepelijk in werking getreden bestemmingsplan.

Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State 1 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2928

Volgens de gemeente Utrecht kon een planschadeverzoek niet slagen, omdat de aanvrager op het moment dat hij zijn eigendom verwierf rekening had te houden met het destijds vigerende bestemmingsplan. In dat bestemmingsplan was een bepaling opgenomen over het realiseren van “wonen en parkeergarage”, waaraan het college van Gedeputeerde Staten de (toen nog) voor inwerkingtreding vereiste goedkeuring had onthouden. Volgens de gemeente betekende dit dat de eigenaar er (toch) rekening mee moest houden dat zo’n bepaling ooit rechtskracht zou krijgen.

De Afdeling gaat hierin niet mee. Volgens hem was er op het moment dat de eigenaar de woning kocht geen sprake van een beleidsvoornemen op grond waarvan het voor hem voorzienbaar was dat die niet-goedgekeurde plannenregeling ooit in werking zou treden.

2. Onteigening: dagvaarden voorafgaand aan plaatsopneming en deskundigenadvies is toelaatbaar.

Rechtbank Den Haag 7 maart 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:2775

Het gebeurt regelmatig dat de onteigenaar de onteigeningsdagvaarding uitbrengt voordat in de vervroegde plaatsopnemingsprocedure de plaatsopneming plaats heeft gehad en/of de rechtsbankdeskundigen hun advies hebben uitgebracht. In onderhavige onteigeningszaak meende de onteigenaar dat dat niet kan – kort gezegd – omdat in artikel 54f Ov staat dat als de vervroegde plaatsopneming plaats heeft gehad, de onteigenaar per se een vervroegde onteigening moet vorderen (met uitsluiting van een “standaard” onteigeningsprocedure, die bijna nooit wordt gevoerd).

De rechtbank gaat hier niet in mee, omdat het niet de bedoeling van de wetgever (die een vlotte procedure wilde) kan zijn geweest om te regelen dat de onteigeningsdagvaarding pas kan worden uitgebracht nadat de vervroegde plaatsopname heeft plaatsgevonden.

3. Onteigening: complexbenadering onwinbare bodembestanddelen

Hoge Raad 30 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:485 / ECLI:NL:HR:2018:486

3.3.3 Art. 40d Ow strekt niet ertoe de waardeverschillen die zich tussen verschillende stukken grond binnen een complex voordoen om andere redenen dan de daaraan gegeven bestemmingen, geheel te elimineren. (…)

3.3.4 Indien de verschillende stukken grond waaruit het complex bestaat in (ongeveer) gelijke mate bepaalde (onwinbare) bodembestanddelen bevatten, kan niet worden gesproken van een bijzondere hoedanigheid van een of meer van die gronden in verband met de aanwezigheid van de desbetreffende bodembestanddelen. In dat geval dienen op grond van art. 40d lid 1, aanhef en onder b, Ow de waardeverschillen te worden geëlimineerd die zich tussen de verschillende stukken grond kunnen voordoen uitsluitend als gevolg van de met het werk te realiseren bestemming van de zaak (bijvoorbeeld als die bestemming meebrengt dat op het ene stuk grond bodembestanddelen worden gewonnen en op het andere stuk grond niet) (…)”

Richard van Baalen

Auteur: Richard van Baalen

mr M.J.H. (Richard) van Baalen

E: rvbaalen@aens.nl

T: 085 – 48 77 408