Wet voorkeursrecht gemeenten: vernietigingsverzoek afgewezen om disproportionaliteit

De rechtbank wijst een gemeentelijk verzoek ex artikel 26 Wet voorkeursrecht gemeenten om overeenkomsten te vernietigen af omdat het onvoldoende aannemelijk is dat de samenhangende percelen binnen een concreet afzienbare tijd daadwerkelijk voor woningbouw in aanmerking komen.

Op het verzoek van de gemeente Borne werd door de rechtbank Overijssel beslist bij uitspraak van 7 februari 2018, ECLI:NL:RBOVE:2018:524. Deze beschikking is een van de gerechtelijke uitspraken die volgen op het faillissement van Mega projecten B.V.. Mega heeft bij overeenkomst van 24 oktober 2007 van een aantal eigenaren cultuurgrond gekocht. Tot zekerheid hebben de eigenaren aan Mega ook hypotheekrechten verstrekt. De percelen waarop deze overeenkomsten betrekking hebben waren ten tijde van het sluiten van de overeenkomsten aangewezen in het kader van de Wet voorkeursrecht gemeenten. Aldus mochten de eigenaren geen overeenkomsten sluiten met anderen dan de gemeente als die overeenkomsten de positie van de gemeente (kort samengevat) benadelen. Artikel 26 Wvg biedt de gemeente een instrument om in die situaties de overeenkomsten te laten vernietigen.

Nadat de overeenkomsten waren gesloten, is het voorkeursrecht vervallen. Volgens de grondeigenaar had de gemeente daarom geen belang bij het verzoek om de overeenkomsten te vernietigen. De rechtbank gaat daar niet in mee. Hij verwijst naar de wetsgeschiedenis en het arrest van de Hoge Raad van 23 maart 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BV0608) en oordeelt dat de gemeente ten tijde van het vernietigingsverzoek geen concreet belang hoeft te hebben bij die vernietiging. Het algemeen belang, dat is gelegen in de effectieve (dreigende) werking die uitgaat van artikel 26 Wvg, is belangrijker.

Het tweede verweer van de grondeigenaren heeft wel succes. Zij stellen dat het niet proportioneel is om de overeenkomsten te vernietigen in deze specifieke situatie. Zij verwijzen onder meer naar een bestuursovereenkomst waarbij de gemeente en andere overheden partij zijn. Daarin zitten volgens de rechtbank nog te veel “mitsen en maren”, bijvoorbeeld inzake de cijfers, geografische spreiding, behoefte van de gemeente, behoefte van andere deelnemende gemeenten en de ontwikkeling van de woningmarkt in Twente en Netwerkstad. De rechtbank acht het daarom niet mogelijk om te concluderen dat woningbouw op de percelen van de grondeigenaren op redelijk korte termijn reëel is. Aldus ontbreekt het volgens de rechtbank aan concreet zicht op daadwerkelijke realisering van woningbouw op die percelen en is de verzochte vernietiging van de overeenkomsten disproportioneel. De overeenkomsten blijven dus in stand.

In het licht van de aantrekkende woningmarkt kan men zich terecht afvragen of het verzoek wel was toegewezen als het op een later moment was ingediend.

Richard van Baalen

Auteur: Richard van Baalen

mr M.J.H. (Richard) van Baalen

E: rvbaalen@aens.nl

T: 085 – 48 77 408