Biedt een procedeerverbod uitkomst om vertraging in de bouw te voorkomen?

De huidige woningmarkt staat op zijn kop. De huizen en appartementen vliegen als zoete broodjes over de toonbank en de prijzen rijzen de pan uit. Daarnaast wordt er veelvuldig bijgebouwd om tegemoet te komen aan het woningtekort. Tot frustratie van projectontwikkelaar en koper gaat de bouw van deze woningen vaak hand in hand met de instelling van verschillende rechtsmiddelen door kansloze partijen. Een wettelijke mogelijkheid om deze partijen de pas af te snijden met een procedeerverbod bestaat (nog) niet, maar een recente uitspraak van de civiele rechter biedt perspectief.

De zaak zelf

De aanleiding voor deze fascinerende uitspraak was het niet-op-tijd onherroepelijk worden van een bouwvergunning door het ingestelde beroep tegen deze vergunning door Stichting Flora & Faunabescherming. Deze onherroepelijkheid was namelijk een voorwaarde in de hypotheekoffertes van de kopers, die met het ingestelde beroep niet alleen hun geld, maar ook hun toekomstige woning zagen verdwijnen. Om dit te voorkomen stellen zij dat de Stichting misbruik heeft gemaakt van haar bestuursrechtelijk procesrecht en eisen zij dat de Stichting haar beroep intrekt en een algemeen procedeerverbod krijgt.

Bestuursrechter versus civiele rechter

Aan de zaak valt gelijk op dat het de civiele rechter is die een uitspraak moet doen over de toegang tot de bestuursrechter. Dit is zo opvallend, omdat de drempel voor die toegang juist laag hoort te zijn. Zo is procesvertegenwoordiging daar niet verplicht en kunnen derde-belanghebbenden relatief gemakkelijk aanhaken bij het proces. Deze lage drempel wordt met de mogelijkheid dat de civiele rechter (de toegang tot) een proces ontzegd toch aanzienlijk opgehoogd.
Desondanks maakt het feit dat de beroepsprocedure al door de Stichting gestart was en het dringen van de tijd voor de kopers de civiele rechter bevoegd een oordeel te vellen over de toegang tot de bestuursrechter. De kopers en projectontwikkelaars hadden namelijk geen mogelijkheid om een vordering in te dienen bij de bestuursrechter die hetzelfde of een vergelijkbaar resultaat zou hebben als een vordering bij de civiele (kort geding) rechter.

Het opleggen van een procedeerbeperking

Het opleggen van een procedeerbeperking, zoals een intrekkingsgebod of een procedeerverbod, kan slechts in uitzonderlijke gevallen opgelegd worden. Het staat namelijk op gespannen voet met het recht op toegang tot de rechter (artikel 6 EVRM). Dat houdt niet in dat een beperking van dat recht compleet onmogelijk is. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk om dat recht te beperken als er overduidelijk misbruik van gemaakt wordt (ABRvS 19 november 2014). Daarnaast is beperking mogelijk wanneer het procesgedrag van een partij onrechtmatig is. In beide gevallen had het instellen van een vordering, gelet op de evidente ongegrondheid daarvan in verband met alle betrokken belangen, achterwege moeten blijven (ABRvS 19 november 2014, Rb. Noord-Nederland 26 juni 2020).

Oordeel in de zaak

In deze zaak is niet het onrechtmatig handelen, maar het misbruik van het bestuurlijk procesrecht aan de orde. Eerder werd er dan gekeken naar maatstaven zoals ‘evident misbruik van het procesrecht’, ‘kwade trouw’ en ‘evident kansloos’ (ABRvS 19 november 2014). Daar wordt in dit geval door de kortgedingrechter aan voorbij gegaan. Hij stelt namelijk een nieuw toetsingskader op, waaraan vervolgens getoetst wordt. Daarbij valt het voornamelijk op ontbreken van de kwade trouw niet langer een heikel punt is. Na een – in mijn mening – losse en weinig overtuigende toetsing aan het kader komt de rechter tot het oordeel dat de Stichting door een vordering in te dienen misbruik heeft gemaakt van haar procesrecht. Zij wordt daarom geboden om het beroep in te trekken. Tot een algemeen procedeerverbod komt het niet.

Het belang van deze uitspraak

Zoals ik al eerder noemde, is deze uitspraak met name van belang voor projectontwikkelaars en kopers van nieuwbouwwoningen. Zij kunnen nu namelijk een partij met een kansloze vordering in een vroeg stadium de pas afsnijden. Daardoor verkeren zij minder lang in onzekerheid over de onherroepelijkheid van de vergunning en wordt de bouw van woningen niet langer meer onnodig vertraagd. Daarmee lijkt deze uitspraak te voorzien in de maatschappelijke behoefte aan een vlotte realisatie van (nieuwbouw) woningen.

Wordt dit een nieuwe lijn in de jurisprudentie?

Ondanks dit perspectief voor koper en ontwikkelaar is het nog maar de vraag of de uitspraak een richtlijn wordt voor soortgelijke zaken. Naast deze uitspraak heeft de rechter zich namelijk slechts een keer eerder over dit onderwerp uitgelaten (Rb. Noord-Nederland 26 juni 2020). De uitspraak staat daarom erg op zichzelf. Daarbij komt dat veel stellingen door de Stichting onbesproken zijn gelaten, wat bij de toetsing aanzienlijk gewicht in de schaal heeft gelegd. De toetsing van de rechter aan het door hem opgestelde toetsingskader is overigens erg losjes. Deze matige motivering van het vonnis houdt daarom wellicht geen stand in hoger beroep. Daarmee staat een mogelijk nieuwe jurisprudentielijn op grond van deze uitspraak nog op losse schroeven. Het lijkt mij daarom tijd dat de wetgever zich over deze problematiek uitlaat.

Mocht u naar aanleiding van deze blog vragen hebben, belt u mr Timmermans gerust vrijblijvend voor meer informatie.

Auteur: Lisanne van Holland, stagiaire bij A&S Advocaten, onder supervisie van Tim Timmermans.

Tim Timmermans

Auteur: Tim Timmermans

mr T.A. (Tim) Timmermans

e-mail: timmermans@aens.nl

Tel: 085 – 48 77 409