Crisis- en herstelwet en relativiteitsvereiste

In 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet regelt dat in nader aangeduide gevallen, een aantal specifieke procesregels gelden ten aanzien van ruimtelijke besluitvorming. Doel van deze specifieke regels is om te komen tot een versnelde ontwikkeling van bepaalde en nader omschreven ruimtelijke en infrastructurele projecten.

Zo is onder meer bepaald dat bij dergelijke projecten een beroepschrift bij de Raad van State direct van een motivering moet zijn voorzien. Het indienen van een pro forma beroepschrift is dan niet mogelijk. Een van de andere in het oog springende procesregels staat in artikel 1.9 van de wet. Daarin is bepaald dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt als de overtreden regel waarop de appellant zich beroept kennelijk niet strekt tot bescherming van diens belangen. Wij noemen dit het relativiteitsvereiste dat met deze bepaling in het bestuursrecht zijn intrede heeft gedaan. Verwacht wordt overigens dat deze regel, die nu dus alleen geldt voor de onder de Crisis- en herstelwet vallende projecten, ook in de Algemene wet bestuursrecht wordt opgenomen. Daardoor zal zij ook voor daarbuiten vallende projecten komen te gelden. De Afdeling Bestuursrechtspraak heeft inmiddels meerdere uitspraken gewezen over dit relativiteitsvereiste. Zo werd onder meer door de Afdeling Bestuursrechtspraak op 7 maart 2012 een uitspraak gewezen in de gemeente Buren.

Aan de orde was de bouw van een appartementencomplex met 25 wooneenheden. In de bijlage behorend bij de Crisis- en herstelwet is opgenomen dat projecten voor de bouw van meer dan 20 woningen vallen onder de werking van deze wet. Zo ook dit project. De appellant beriep zich, onder andere, op de Gelderse molenverordening. Hij betoogde dat door de bouwhoogte de molenbiotoop behorende bij de windmolen in de directe nabijheid van het te bouwen appartementencomplex in gevaar zou komen. Een molen moet immers voldoende wind kunnen ontvangen om te kunnen draaien.

De Afdeling Bestuursrechtspraak oordeelt dat de Gelderse molenverordening kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van de desbetreffende appellant. Deze appellant woont, zo stelt de Afdeling, op ongeveer 300 meter van de molen. Tussen het perceel van de appellant en de molen is ook bebouwing aanwezig, zodat er slechts beperkt zicht bestaat op de molen. Het recht op windvang kan volgens de Afdeling Bestuursrechtspraak alleen door de zakelijk gerechtigde of gebruiker van de molen worden ingeroepen en niet door derden. De beroepsgrond blijft derhalve buiten beschouwing. Er zijn inmiddels door de Afdeling Bestuursrechtspraak meerdere uitspraken over de relativiteitsbepaling in de Chw gewezen. Zo is onder andere geoordeeld dat een beroep op natuurbeschermingsbelangen door appellanten, terwijl men zelf niet in het desbetreffende natuurgebied woont, niet behoeft te worden behandeld. Hetzelfde geldt voor een beroep op geluidsoverlast op woningen van derden. Ook daarop kunnen belanghebbenden geen beroep doen. Het is dus zaak de aan te voeren beroepsgronden zorgvuldig te bestuderen indien en voor zover het aangevochten project valt onder de werking van de Crisis- en herstelwet. Buiten die projecten geldt de desbetreffende rechtsregel vooralsnog niet.

Vindplaatsen: Raad van State, 7 maart 2012, zaaknummer 201109294/1/R2, 27 juni 2011, nummer 2011 11729/1/R2 en 2011 11824/1/R4.

Auteur: AenS Advocaten

T: 085 – 48 77 400
E: info@aens.nl