M.e.r.-beoordeling niet nodig ondanks overbelaste geursituatie

Een m.e.r.-beoordeling is niet nodig als de voorgenomen wijziging leidt tot een vermindering van de geurbelasting. Het feit dat na de wijziging nog steeds een overbelaste geursituatie bestaat, maakt een MER niet noodzakelijk. Als een omgevingsvergunning ziet op de wijziging van een inrichting, moet voor deze wijziging worden beoordeeld of deze aanzienlijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Als uitgangspunt dient de vergunde situatie te worden genomen.

Situatie

Een agrariër exploiteert een varkens- en paardenhouderij, waarvoor hij over een vergunning beschikt voor het houden van 1.466 vleesvarkens, 227 zeugen, 1 dekbeer, 768 gespeende biggen en 5 paarden. De agrariër vraagt een omgevingsvergunning voor een uitbreiding met 42 stuks vleesvarkens en 1.682 stuks gespeende biggen met toepassing van een gecombineerd luchtwassersysteem in een aantal stallen. De gemeente (college van B&W) weigert de omgevingsvergunning, omdat zij vindt dat een milieueffectrapport (MER) moet worden gemaakt. Onder verwijzing naar de Kadernota intensieve veehouderij van de gemeente stelt het college zich op het standpunt dat van de inrichting belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn te verwachten, nu door de activiteiten in de inrichting de geurnorm voor de achtergrondbelasting in de gemeentelijke verordening geurhinder en veehouderij wordt overschreden en de inrichting bijdraagt aan de overbelaste geursituatie in het gebied. Uit deze overbelaste situatie vloeien volgens het college risico’s voor de volksgezondheid voort.

Oordeel rechtbank

De rechtbank geeft de agrariër gelijk. De rechtbank oordeelt dat er voor het college geen aanleiding kon zijn om een MER noodzakelijk te achten. De voorgenomen wijziging leidt immers tot een vermindering van de geurbelasting ten opzichte van de reeds vergunde situatie. Het feit dat na de wijziging hiervan nog steeds sprake is, doet niet ter zake.

Het college gaat tegen de uitspraak van de rechtbank in beroep. Het betoogt dat een MER noodzakelijk is, omdat de inrichting na de verandering belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu. De geurnorm voor de achtergrondbelasting in de gemeentelijke Verordening geurhinder en veehouderij wordt overschreden en de inrichting draagt bij aan de te hoge achtergrondbelasting bij die woning. Volgens het college kunnen binnen de inrichting meer maatregelen worden genomen om de geuremissie te verminderen tot een door het college gewenst niveau. In het MER kunnen verscheidene alternatieven worden gezocht.

Oordeel Raad van State

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geeft het college ongelijk. De omgevingsvergunning is aangevraagd voor een wijziging van de inrichting. Het college moet voor deze wijziging oordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Daarbij moeten de milieugevolgen voor de inrichting in de eerder vergunde situatie als uitgangspunt worden genomen. Wanneer de wijziging ten opzichte van de eerder vergunde situatie ertoe leidt dat de milieugevolgen voor de inrichting afnemen, althans niet toenemen, bestaat geen ruimte voor het oordeel dat de wijziging belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.

ABRS 30 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3072, JM2015/143

Jacoline Kroon

Auteur: Jacoline Kroon

mr ir J.M.M. (Jacoline) Kroon

E: jkroon@aens.nl

T: 085 – 48 77 406