Onzekere reconstructie als basis voor schadeloosstelling

Een manegehouder heeft een buitenrijbaan, die moet wijken voor wegaanleg. Er is fysiek ruimte om die baan ergens op de manege te reconstrueren, maar planologisch kan dat niet. De gemeente lijkt juist van plan om op die plek bedrijventerrein te ontwikkelen en wil die locatie in eigendom krijgen. Wat moet dat betekenen voor de onteigeningsschadeloosstelling?

De rechtbank zag zich geconfronteerd met deze probleemstelling. Zij vroeg onafhankelijke onteigeningsdeskundigen om advies. Deze menen dat de gemeente uiteindelijk wel zal toestaan dat de rijbaan op agrarische grond wordt gereconstrueerd. Die ‘gerechtvaardigde verwachting’ baseren zij op de ligging van de reconstructielocatie. Ook de ‘omstandigheden van de onteigening’ laten zij meewegen. Dit ondanks dat de gemeente – nadat de oorspronkelijke rijbaan was onteigend – een voorkeursrecht op de reconstructielocatie had gevestigd. De Staat sluit zich hierbij aan.

De vraag is of en in hoeverre de gemeente bij het wijzigen van de planologie rekening zal moeten of willen houden met de onteigening en de ligging van de reconstructielocatie. Het antwoord moet volgens mij zijn, dat de gemeente daartoe niet verplicht is. Eigendomssituaties spelen, uitgaande van de wettelijke systematiek, geen rol. Een vonnis van een onteigeningsrechter evenmin.

De manegehouder vreest, volgens mij terecht, dat hij niet zeker kán weten of hij de rijbaan op eigen terrein kan reconstrueren. Hij wijst erop dat de gemeente juist heeft laten weten dat zijn initiatief tot reconstructie pas wordt behandeld als over de ontwikkeling van het bedrijventerrein wordt beslist. Dat stelt hem niet gerust. Daarom gaat zijn voorkeur uit naar het huren van een rijbaan elders. Maar dat is duurder.

De rechtbank volgt de deskundigen. De manegehouder moet de onzekerheid over de reconstructie kennelijk voor lief nemen. Uitgaande van de fictie van reconstructie wordt de schadeloosstelling berekend.

Daarbij wordt ook rekening gehouden met de waardestijging die de ondergrond van de nieuwe rijbaan ondergaat als de rijbaan zou worden toegestaan. Dat is consequent, bezien vanuit het perspectief dat de reconstructie plaats zal hebben.

Het lijkt minder consequent dat de rechtbank, in het kader van voortgezet gebruik, niet van de onteigende verwacht dat hij wacht met het in gang zetten van de bestemmingswijziging als hij nog niet weet wat de omvang van de aan hem toe te kennen schadeloosstelling zal zijn.

De manegehouder had naar mijn idee meer bescherming verdiend. Hij vroeg niet om de wegaanleg en ook niet om onteigening. De gemeente lijkt zich vooreerst niet van zins te zijn om toe te staan wat de Staat redelijk vindt. De vraag rijst dan of de Staat, die reconstructie op eigen terrein voorstaat, zich niet meer had kunnen inspannen om die reconstructie te realiseren.

De uitspraak vindt u hier.

Richard van Baalen

Auteur: Richard van Baalen

mr M.J.H. (Richard) van Baalen

E: rvbaalen@aens.nl

T: 085 – 48 77 408