Spuitzones: bruikbaarheid WUR/PRI-rapportages

Spuitzones minder dan 50m

Uit een uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2016 blijkt dat WUR/PRI-rapportages onder omstandigheden nog altijd bruikbaar zijn om te onderbouwen dat een spuitzone van minder dan 50 m mogelijk is.

In de uitspraak was aan de orde een door de gemeenteraad van Beuningen goedgekeurde nieuwbouw van een woning aan de Van Heemstraweg in Ewijk, gemeente Beuningen. De exploitanten van omliggende tuinbouwpercelen vreesden dat zij in hun bedrijfsvoering zouden worden beknot. Zoiets is in beginsel mogelijk, omdat agrariërs bij het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen rekening moeten houden met de drift van die middelen. Als er te dichtbij een woonfunctie is, kan het zo zijn dat tuinders delen van hun gewas niet mogen beschermen tegen (bijvoorbeeld) ongedierte en ziektes. De tuinders moeten dan een zogeheten “spuitzone” in acht nemen. Deze spuitzone is in beginsel 50 m, maar kan worden ingekort als er (bijvoorbeeld) driftbeperkende voorzieningen zijn.

De gemeenteraad vond dat de woning de bedrijfsvoering van de tuinders niet belemmerde. Daartoe draagt de gemeenteraad aan dat, op grond van rapporten van de Wageningen Universiteit en het daaraan verbonden instituut Plant Research International, afdoende normgevende kaders worden gesteld. Voor deze concrete situatie was een worst case scenario uitgewerkt, waarin werd uitgegaan van fruitteelt tot op de perceelsgrens, terwijl het hele jaar lang het gewasbeschermingsmiddel Captan werd toegepast. Daarbij kwam dat de tuinder driftbeperkende voorzieningen moest treffen vanwege een aanwezige watergang. Ook dient de tuinder een gewasbeschermingsmonitor bij te houden. Voorts was de overheersende windrichting van dien aard dat, mede gelet op de wintergroene bladhoudende 3 m hoge haag, de drift van gewasbeschermingsmiddelen voldoende zou worden gereduceerd.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gaat mee met de gemeenteraad. Daartoe overweegt de Afdeling dat in het spuitzonerapport “immers” op basis van de beschikbare huidige kennis, de specifieke omstandigheden van het geval zijn onderzocht. Ook het feit dat een worst case scenario was gehanteerd, draagt eraan bij dat de woningbouw mag doorgaan.

Het woord “immers” is enigszins opmerkelijk, aangezien de Afdeling in zijn uitspraak van 30 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:855) oordeelde dat WUR/PRI-rapportages niet geschikt waren om een locatiespecifiek onderzoek op te baseren. Het lijkt erop dat de aanwezigheid van een watergang en de manier waarop er geprocedeerd is, de verschillende uitkomsten van deze zaken (mede) kunnen verklaren.

De behandelde uitspraak is hier te lezen.

Richard van Baalen

Auteur: Richard van Baalen

mr M.J.H. (Richard) van Baalen

E: rvbaalen@aens.nl

T: 085 – 48 77 408