Vergewisplicht goede ruimtelijke ordening

Bij een partiële herziening van het bestemmingsplan moet de gemeenteraad zich vergewissen van de ruimtelijke situatie ter plaatse voor een standpunt over de goede ruimtelijke ordening.

Situatie

Appellant heeft een land- en grondwerkbedrijf in Buitenpost. Vanwege gebrek aan stallingsruimte en het gebrek aan uitbreidingsmogelijkheden op deze locatie wil hij verhuizen naar een perceel verderop (locatie 1). Hier wil hij een grotere loods bouwen van ongeveer 1.250 m². Appellant overlegt sinds 2011 met het gemeentebestuur over de verplaatsing van het bedrijf. Het thans geldende bestemmingsplan staat op het perceel geen loods toe voor een loonbedrijf. Appellant heeft de ruimtelijke en maatschappelijke haalbaarheid van de door hem gewenste verplaatsing laten onderzoeken. Daarin zijn vier locaties tegen elkaar afgewogen. De locatie die appellant het liefst wil, (locatie 1) en waar het ook om gaat in het verzoek tot herziening van het bestemmingsplan en bij de aanvang van een omgevingsvergunning voor de loods, is als meest geschikte locatie naar voren gekomen. Omwonenden zijn het niet met deze locatie eens. Omdat het gemeentebestuur met de wensen van deze omwonenden rekening heeft willen houden, heeft hij appellant gevraagd de haalbaarheid van de verplaatsing naar deze alternatieve locatie, locatie 2, te onderzoeken. Appellant heeft dit gedaan, waarop de bewoner bij locatie 1 in eerste instantie kon instemmen met deze alternatieve locatie. Toen hij daarna echter aanvullende wensen naar voren bracht voor deze locatie 2, heeft appellant niet langer willen wachten en heeft hij het college en de raad verzocht om besluitvorming over locatie 1.  De gemeenteraad heeft het verzoek tot wijziging van het bestemmingsplan afgewezen. De raad motiveert deze afwijzing, omdat locatie 2 een alternatieve locatie biedt en omdat aan een aantal aanvullende voorwaarden niet is voldaan.

Oordeel Raad van State

De participatie van omwonenden blijkt uit de stukken. Hieruit blijkt dat appellant meermalen in overleg is getreden met de omwonenden. Voor het mogelijk maken van een ruimtelijke ontwikkeling is het niet vereist dat de initiatiefnemer en omwonenden met elkaar overeenstemming bereiken over de nieuwe locatie. De raad moet zelf, na afweging van alle betrokken belangen, een standpunt innemen over de aanvaardbaarheid van de ruimtelijke ontwikkeling op een bepaalde locatie. In dit geval heeft de raad niet kunnen verduidelijken waarom hij de situering van de loods op locatie 1 niet en locatie 2 wel aanvaardbaar acht. Zo is ter zitting komen vast te staan dat appellant aan alle voorwaarden voldeed om de loods op locatie 1 te bouwen. De herziening van het bestemmingsplan maakt per saldo niet meer bedrijvigheid in het gebied mogelijk. De Afdeling concludeert dat de raad zich bij de voorbereiding van het bestreden besluit onvoldoende heeft vergewist van de ruimtelijke situatie ter plaatse van locatie 1 om zich op het standpunt te kunnen stellen dat deze ruimtelijke ontwikkeling op locatie 1 niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Het beroep slaagt.

ABRS 21 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1542

Jacoline Kroon

Auteur: Jacoline Kroon

mr ir J.M.M. (Jacoline) Kroon

E: jkroon@aens.nl

T: 085 – 48 77 406