Actualiteiten landbouwvrijstelling

De landbouwvrijstelling houdt – kort gezegd – in dat ondernemers in de agrarische sector geen belasting hoeven te betalen over de waardevermeerdering van in een landbouwbedrijf gebruikte grond. Dit geldt voor zover die vermeerdering het gevolg is van de ontwikkeling van de waarde in het economisch verkeer bij voortzetting van de agrarische onderneming (WEVAB). Hierover is de afgelopen maanden het een en ander te doen geweest.

Toepassing Fagoed-arrest

Als gevolg van het Fagoed-arrest (HR 10 april 1996, LJN BI5514) kan de agrarisch ondernemer bij het bepalen van de jaarwinst ervoor kiezen om bepaalde rechtshandelingen te behandelen alsof de eigendom van de grond is behouden en alsof sprake is van een geïndexeerde lening (anders gezegd: de boekwaarde kan worden aangehouden). De rechtbank Arnhem heeft bij uitspraak van 11 december 2012 (LNJ by 5754) bepaald dat dit niet betekent dat voor alle waardevermeerderingen en -verminderingen een beroep kan worden gedaan op de landbouwvrijstelling. Ook heeft de rechtbank bepaald dat voor toepassing van de landbouwvrijstelling niet noodzakelijk is dat de ondernemer de volledige economische eigendom van de grond heeft. Verder heeft de rechtbank bepaald dat de erfpachter die het recht heeft om (weer) eigenaar van de betreffende grond te worden (zoals in de Fagoed-constructie) gedurende de looptijd van de erfpacht de landbouwvrijstelling kan hanteren. Landbouwvrijstelling van toepassing op grond van het gelijkheidsbeginsel Bij besluit van 8 maart 2006 (NR. CPP 2005/3338M) heeft de staatssecretaris van financiën besloten dat de landbouwvrijstelling nog kon worden toegepast op het verschil tussen de boekwaarde van de ondergrond en de (fictieve) WEVAB-ondergrond van de woning, indien de agrarische ondernemer uiterlijk vanaf 31 december 2005 de woning “heretiketteert” (anders gezegd: van de onderneming naar privé overbrengt).

Bij arrest van 19 december 2012 heeft het hof Den Haag (na verwijzing) bepaald dat de in die kwestie betrokken belanghebbende een beroep op voornoemd besluit kon doen, ondanks dat diens situatie daar niet direct onder viel. De belanghebbende had niet de ondergrond van de bedrijfswoning naar het privévermogen gehaald, maar bedrijfsgrond die was bedoeld om daar een bedrijfswoning op te bouwen. Het hof oordeelt dat dit niet in relevante zin afwijkt van de situatie die bedoeld is in het besluit van de staatssecretaris en (dus) dat de landbouwvrijstelling kon worden toegepast. De staatssecretaris heeft inmiddels meegedeeld geen cassatieberoep in te stellen tegen dit arrest (toelichting van 14 februari 2013, nummer DGB 2013-149). Verwachtingswaarde is relevant Op 15 maart 2013 heeft de rechtbank Haarlem (LJN BZ5458) zich uitgesproken over de vraag of de waarde van landbouwgronden positief werd beïnvloed door de verwachte ontwikkeling van een hoogwaardig glastuinbouwgebied (de “Agriport” in de gemeente Kroon van Holland) en, zo ja, wat de gevolgen daarvan zijn voor het toepassen van de landbouwvrijstelling. De inspecteur van de Belastingdienst betoogde dat met eventuele verwachtingswaarde geen rekening diende te worden gehouden, omdat de gronden waren aangekocht door een projectontwikkelaar. Deze ontwikkelaar zou geen landbouwbedrijf zijn en daarom zou er geen sprake zijn van de exploitatie van een landbouwbedrijf in de zin van artikel 3.12, lid 2 van de Wet IB 2001. De rechtbank oordeelt dat de ontwikkelaar wel degelijk een landbouwbedrijf exploiteert. De verwachtingswaarde van de grond, die bestond uit de aanstaande ontwikkeling van het grootschalige glastuinbouwgebied “Agriport”, is naar het oordeel van de rechtbank onderdeel van de WEVAB en daarom relevant voor het toepassen van de landbouwvrijstelling. Tegen deze uitspraak kan nog hoger beroep worden ingesteld.

 

Richard van Baalen

Auteur: Richard van Baalen

mr M.J.H. (Richard) van Baalen

E: rvbaalen@aens.nl

T: 085 – 48 77 408