Rotterdamse klimopzaak: zindelijke staat van erven en gebouwen

Wanneer beplanting op een erf of gebouw hinder voor personen en/of gevaar voor de veiligheid of gezondheid van personen oplevert, kan de overheid daartegen handhavend optreden. Zo nu en dan komt het voor dat begroeiing dermate overdadig is dat de overheid, al of niet op verzoek van een derde, zich genoodzaakt ziet daartegen op te treden. Zo ook het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, dat besloot om de eigenaar van een erf met daarop een gebouw de verplichting op te leggen dat deze een klimop moest verwijderen op straffe van een dwangsom van € 1.500,–.

Deze klimop stond op het erf en ook de achtergevel van het gebouw was ermee begroeid. De grondslag van dat besluit is artikel 7.21 Bouwverordening 2012, welk artikel bepaalt dat een bouwwerk, open erf en terrein zich in zodanig zindelijke (proper/rein) staat moeten bevinden dat er geen hinder voor personen en geen gevaar voor de veiligheid of de gezondheid van personen bestaat. Op basis van de voorganger van dit artikel, artikel 5.1.1 van de Model Bouwverordening 1992, is eerder (overigens onsuccesvol) getracht het college van de gemeente Helmond ertoe te bewegen handhavend op te treden tegen een coniferenhaag (Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State, 2 november 2011, nummer 201100972/1/H1, LJN: BU 3134).

Het Rotterdamse college was van mening dat de klimop op het erf en de achtergevel dermate omvangrijk was dat deze hinder opleverde. De rechtbank Rotterdam (uitspraak 14 februari 2013, zaaknummer ROT 12/2813) oordeelde, mede op basis van overgelegde foto’s, dat het college dat terecht had besloten. Onweersproken zou vaststaan dat sprake was van overmatige begroeiing. De rechtbank verwijst daarbij naar Nota van Toelichting (Staatsblad 2011, nummer 416, pagina 342), waarin wordt overwogen dat ook begroeiing geen hinder en/of gevaar mag opleveren. De klimop was ten tijde van de uitspraak inmiddels tot 10 cm boven de grond afgezaagd, maar volgens de rechtbank zou de schadeveroorzakende begroeiing die zich nog op de achtergevel bevond, afsterven en (ook) op die wijze voor hinder zorgen.

Wellicht heeft de rechtbank zich mede laten leiden door het feit dat klimop poreus/beschadigd gesteente kan beschadigen, doordat de klimop daar “ingroeit”. Dit wordt evenwel niet heel duidelijk. De Afdeling is het niet eens met het college en de rechtbank Rotterdam (uitspraak van 28 augustus 2013, zaaknummer 201303107/1/A1). De Afdeling overweegt dat niet is gebleken dat de klimop schadelijk of hinderlijk gedierte aantrekt en dat er geen aanknopingspunten aanwezig zijn voor het oordeel dat de hinder van de klimop voor personen naar objectieve maatstaven gemeten van zodanige aard is dat het bouwbesluit wordt overtreden. Dat de klimop schade aan het pand zou kunnen toebrengen, wat de Afdeling overigens in het midden laat, betekent nog niet dat daardoor hinder voor personen ontstaat.

Mijns inziens doet de Afdeling meer recht aan (de parlementaire geschiedenis van) het Bouwbesluit 2012 dan de rechtbank Rotterdam. In de parlementaire stukken is immers ook overwogen dat het artikel pas kan worden gehanteerd als het gaat om ernstige gevallen. De enkele aanwezigheid van een welig tierende klimop levert nog geen hinder of gevaar op, zodat het college daarvan niet had uit mogen gaan zolang die hinder of gevaar niet was aangetoond of in ieder geval aannemelijk was gemaakt.

 

Richard van Baalen

Auteur: Richard van Baalen

mr M.J.H. (Richard) van Baalen

E: rvbaalen@aens.nl

T: 085 – 48 77 408