Vastlegging pacht naar redelijkheid en billijkheid niet toelaatbaar?

Gebruik van een onroerende zaak ter uitoefening van de landbouw waarbij de andere partij een tegenprestatie betaalt is pacht. De meest gerede partij kan vastlegging van pacht vorderen, zo nodig door tussenkomst van de rechter. Redelijkheid en billijkheid staat niet snel aan deze vastlegging in de weg.

Situatie

Persoon P exploiteert in maatschapsverband een bedrijf met rundvee, melkvee en varkens. P heeft al lange tijd (ongeveer 20 jaar) landbouwgrond in gebruik ter grootte van 9.76.18 hectare. Na het overlijden van de eigenaresse van de grond heeft hij de grond meerdere malen in eenmalige pacht van de erven gehad. In 2006 hebben de erven het gebruik beëindigd en gevraagd de grond weer ter beschikking te stellen. Van 2006 tot en met 2010 heeft P de grond toch weer in gebruik gehad en jaarlijks € 4.000,– daarvoor betaald. De erven willen daarna dat P de grond verlaat. P wil dat niet en vordert bij de pachtkamer van de rechtbank een verklaring voor recht dat tussen partijen een pachtovereenkomst bestaat. De erven geven aan dat dat naar redelijkheid en billijkheid niet aanvaardbaar is. De pachtkamer geeft de pachter gelijk. De erven gaan in hoger beroep.

Oordeel gerechtshof

Het gerechtshof bevestigt het vonnis van de rechtbank. Uit de stukken maakt het hof niet op dat partijen voor het gebruik na 2015 impliciet of expliciet een geliberaliseerde pachtovereenkomst zijn aangegaan. Wel maakt het hof uit de stukken van erven op dat partijen een overeenkomst voor kortere duur zijn overeengekomen. Voorwaarde voor een kortere duur is dat een einddatum moet zijn overeengekomen. Degene die een beroep doet op deze kortere duur moet dan ook bewijzen. In dit geval is daartoe onvoldoende bewijs.

Hetgeen de eigenaar aanvoert is verder onvoldoende om te kunnen aannemen dat vastlegging van de tussen partijen overeengekomen pachtovereenkomst voor onbepaalde duur naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.

De eigenaar voert in dat verband aan dat partijen een rechtsverhouding beoogden op grond waarvan de verpachter tijdelijk zou verpachten met het oog op haar eigen plannen met het gepachte, terwijl de pachter zich van deze plannen bewust was of bewust moest zijn. Beide acht het hof alleszins aannemelijk.

Mede in het licht van de terughoudendheid die past bij de toepassing van de beperkende werking van de redelijkheid en de billijkheid op bepalingen van dwingend recht, is dat echter niet voldoende. In dit verband moet worden bedacht dat de door appellante verdedigde beperkende werking van redelijkheid en billijkheid ertoe zou leiden dat zij in geen enkel opzicht is gebonden aan de rechtsgevolgen die de wet verbindt aan de overeenkomst zoals die door partijen is gesloten en dus onder meer vrij zou zijn om de percelen aan een andere agrarische ondernemer in gebruik te geven.

Pachtkamer van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 27 oktober 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:8063

Jacoline Kroon

Auteur: Jacoline Kroon

mr ir J.M.M. (Jacoline) Kroon

E: jkroon@aens.nl

T: 085 – 48 77 406