Rechterlijke beoordeling ruilplan bij landinrichting

Procedures over de toedeling in de landinrichting komen steeds minder voor. Ook in mijn praktijk heb ik – jammer genoeg – steeds minder zaken hierover. Dit najaar heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, een aantal uitspraken (beschikkingen) gegeven over het ruilplan in de Gebiedsinrichting “Frankeradeel-Harlingen”. Een van die uitspraken zal ik hierna kort bespreken, omdat daaruit blijkt hoe de rechter de toedeling in het ruilplan beoordeelt.

Wettelijk kader

De procedure rond het ruilplan is geregeld in de Wet inrichting landelijk gebied (Wilg), de opvolger van de Landinrichtingswet. Vaak wordt nog de oude term ‘plan van toedeling’ gebruikt. Dat is niet helemaal correct, omdat het ruilplan in de Wilg bestaat uit het plan van toedeling en de lijst geldelijke regelingen. De Wilg brengt die twee onderdelen onder in het ruilplan, terwijl het in de Landinrichtingswet afzonderlijke procedures betrof. Het ruilplan wordt opgesteld door de bestuurscommissie in het herinrichtingsproject en vervolgens vastgesteld door Gedeputeerde Staten van de provincie waar het project ligt.

Wat speelde er?

Een van de beroepen tegen het ruilplan ging over de afwegingen, die de bestuurscommissie had gemaakt. De landbouwer verweet de commissie dat hij zijn beste bouwland had moeten inleveren en dat het daarvoor toegedeelde bouwland minder van kwaliteit was. Ook lagen de toegedeelde veldkavels verder van de huiskavel dan de veldkavels die hij had ingebracht. Hij vond bovendien dat de commissie een opmerking tijdens een gesprek over de toekomstige bereikbaarheid van zijn kavels had aangegrepen om hem een slechte toedeling te geven. Ten koste van zijn toedeling zouden zijn buren een uitstekende toedeling hebben ontvangen. Daardoor zou zijn toedeling in strijd zijn met de richtlijnen, die uitgaan van een verbetering voor alle betrokkenen.

Oordeel rechtbank

De rechtbank gaf de landbouwer geen gelijk. De rechtbank neemt als uitgangspunt dat zij niet op de stoel van de bestuurscommissie mag gaan zitten. Zij mag alleen toetsen of het ruilplan, dat Gedeputeerde Staten heeft goedgekeurd, op juiste wijze tot stand is gekomen. Daarbij moet volgens de rechtbank een objectieve vergelijking worden gemaakt tussen de verkaveling bij inbreng en die in het ruilplan. Van een verslechtering mag daarbij geen sprake zijn. Een vergelijking met anderen die een gunstiger toedeling hebben ontvangen, is daarbij geen criterium.

De bedrijfskavel en de in de nabijheid daarvan gelegen kavels zijn volgens de rechtbank niet gewijzigd. Het aantal veldkavels is ten opzichte van de inbreng met een verminderd. Verder is er bijna drie hectare extra toegedeeld. De rechtbank vindt daarom dat er geen sprake is van een verslechtering, ook al zou een betere toedeling mogelijk zijn. Daarvoor is nodig dat de buren inschikken en dat willen zij niet. Omdat er, objectief gezien, sprake is van een verbetering, hoefde de bestuurscommissie daar ook niet op aan te dringen. De toedeling kan volgens de rechtbank door de beugel, zodat zij het beroep ongegrond verklaart.

Conclusie

Situaties waarin de toedeling voor de een slechts een beperkte verbetering inhoudt en voor de ander een aanzienlijke verbetering, komen en kwamen in alle landinrichtingsprojecten voor. Het criterium dat de rechtbank in deze zaak heeft gehanteerd, zal dan ook vaker toegepast worden. Dat geldt ook voor het uitgangspunt dat de rechtbank het ruilplan alleen toetst en de bestuurscommissie de ruimte biedt om eigen afwegingen te maken.

De beschikking is te vinden op www.rechtspraak.nl onder ECLI:NL:RBNNE:2021:4398.

Benno Nijman

Auteur: Benno Nijman

mr B. (Benno) Nijman

E: bnijman@aens.nl

T: 085 – 48 77 411