Voorwaarden intrekken natuurverguning en geen vergunningplicht bij intern salderen

Op 21 januari 2021 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ”de Afdeling” uitspraak gedaan over een verzoek tot intrekking van een natuurvergunning. In deze uitspraak behandelt de Afdeling de vraag onder welke omstandigheden een natuurvergunning kan of moet worden ingetrokken en welke eisen aan de motivering van een beslissing op een verzoek om intrekking of wijziging worden gesteld. Tot slot gaat de Afdeling in op de wijziging van de vergunningplicht per 1 januari 2020 voor projecten die gebruik maken van intern salderen.

Casus

Een veehouderij in Oirschot die in de buurt van een Natura 2000 gebied is gevestigd, heeft sinds 2013 een natuurvergunning voor een varkenshouderij met ruim 19.000 biggen. Van die vergunning is geen gebruik gemaakt. Stichting Brabantse Milieufederatie en Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten willen dat de vergunning wordt ingetrokken. Dit om te voorkomen dat de veehouderij alsnog van start gaat en stikstof uit gaat stoten op het natura 2000 gebied. Het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: “het college”) weigerde de natuurvergunning in te trekken.

Voorwaarden intrekken natuurvergunning

In een situatie waarbij de natuurwaarden in het Natura 2000-gebied dreigen achteruit te gaan en de vergunde activiteit invloed heeft op die waarden, spelen volgens de Afdeling een aantal omstandigheden een rol bij een verzoek om de natuurvergunning in te trekken.

In een dergelijk geval moet het bevoegd gezag maatregelen treffen om een achteruitgang te voorkomen. Een natuurvergunning hoeft niet (maar mag wel) worden ingetrokken, inden andere maatregelen verslechtering van de natuur kunnen voorkomen. Het bevoegd gezag moet een belangenafweging maken en heeft daarbij beoordelingsruimte. Alleen wanneer het intrekken van de natuurvergunning de enige maatregel is om de verslechtering van de natuur te voorkomen, móet de vergunning worden ingetrokken. Als het bevoegd gezag ervoor kiest om andere maatregelen te treffen, moet die keuze goed worden onderbouwd. Bijvoorbeeld door uit te leggen welke andere maatregelen er zijn, binnen welk tijdpad de maatregelen worden uitgevoerd en wanneer verwacht wordt dat deze effectief zijn. Indien een pakket van maatregelen of een programma in uitvoering is dat gericht is op daling van stikstofdepositie, dan kan het bevoegd gezag daarnaar verwijzen.

Intern salderen

De Afdeling oordeelt dat in een situatie zoals in deze zaak, waarbij de vergunning verleend is op basis van intern salderen, de vergunning niet hoeft te worden ingetrokken. ‘Intern salderen’ betekent dat er geen toename is van de stikstofdepositie ten opzichte van de referentiesituatie. Vanwege het wijzigen van de Wet natuurbescherming is daarvoor geen vergunning meer nodig. Het intrekken van de vergunning kan niet voorkomen dat de activiteit alsnog wordt gerealiseerd en is daarom geen passende maatregel.

Slot

Hoewel de Afdeling in deze zaak oordeelt dat het college het besluit tot afwijzing van het verzoek om intrekking onvoldoende heeft gemotiveerd, blijven de rechtsgevolgen van dit besluit in stand. Want dergelijke activiteiten zijn door de wetswijziging niet meer vergunningplichtig. Voor natuurvergunningen die verleend zijn op basis van intern salderen brengt de uitspraak met zich mee dat een intrekking van die vergunningen in beginsel geen passende maatregel is.

In andere gevallen kan het bevoegd gezag, ook als er andere passende maatregelen kunnen worden getroffen, kiezen voor het intrekken van de natuurvergunning. De rechtszekerheid van de vergunninghouder bij de keuze van de te treffen maatregelen is relevant, maar niet maatgevend voor de beoordelingsruimte van het bevoegd gezag.

Auteur: AenS Advocaten

T: 085 – 48 77 400
E: info@aens.nl